15. mrt, 2021
De tweede Timotheüs-brief is Paulus’ geestelijk testament. Hij schreef deze persoonlijke brief in afwachting van zijn executie (4:6). Het is een krachtig schrijven, waarin hij zijn jonge(re), trouwe medewerker een hart onder de riem steekt om vooral vasthoudend te zijn en niet mee te gaan in de neerwaartse stroom. Allen in Asia hadden Paulus verlaten (1:15) en het is tegen die achtergrond dat de apostel waarschuwt dat het in de christenheid van kwaad tot erger zou worden. Uiteindelijk zou men de gezonde leer niet meer verdragen (4:3). In hoofdstuk 3 voorzegt Paulus tot in detail hoe de morele en geestelijke toestand zou zijn in de laatste dagen van de christelijke wereld (“met een schijn van eerbied”). Niet slechts ontwikkelingen in “latere tijden” zoals hij daar Timotheüs eerder op had gewezen (1Tim.4:1), maar “laatste dagen”. Overtreffende trap. De beschrijving vertoont een markante overeenkomst met die in Romeinen 1, met dit verschil dat in Romeinen 1 gesproken wordt over de ‘heidenwereld’ die GOD niet erkent. Deze overeenkomst demonstreert hoezeer de neergang van de christenheid in de eindfase een dieptepunt zal hebben bereikt.
Dan volgt in 2Timothüs 3 een tweetal verzen waar de meeste uitleggers weinig raad mee weten. Hieronder volgt een tamelijk letterlijke werkvertaling op basis van de ISA-interlinear.
Op welk fenomeen doelt Paulus hier? Laten we de tekst eerst eens nauwkeurig bezien en zinsdeel voor zinsdeel bespreken.
Schreef Paulus in vers 1 in de toekomende tijdsvorm (“gevaarlijke tijden zullen zijn”), hier schrijft hij in de tegenwoordige tijdsvorm. Al is het wel zo dat de mensen waarop hij doelt, voortkomen uit de groep die hij had voorzegd in vers 1 tot 5. Het “uit hen” doelt immers op de groep die hij noemde in het voorgaande vers (:5). Paulus beschrijft toekomende “laatste dagen”, maar de contouren daarvan ontwaart hij reeds in zijn tijd. In de kiem waren de ontwikkelingen reeds actueel voor Timotheüs, maar pas in de laatste dagen zouden ze zijn volgroeid. Waarmee deze brief in de (verre) toekomst dus actueler zou zijn, dan in de dagen dat Paulus deze woorden optekende.
Degenen die Paulus beschrijft komen de huizen binnensluipen. Sneaky dus. Het binnendringen vindt plaats ‘onder de radar’, zonder dat de heer des huizes daar kennelijk erg in heeft.
Het werkwoord dat hier wordt gebruikt betekent onmiskenbaar “in krijgsgevangenschap brengen”. Het werkwoord (Str.163) komt nog drie keer voor in het NT (Luc.21:24; Rom.7:23; 2Kor.10:5) en wordt dan ook gewoonlijk zo vertaald. Het is een oorlogsterm. Het idee is dat de vrouwen die in de huizen waren, worden meegenomen door de indringers. De NBG-weergave “inpalmen” is daarom onjuist. De NBV-vertaling vertaalt helaas nóg vrijer:
Maar het gaat niet over ‘opdringen aan’ maar over ‘indringen binnen’. En niet slechts over ‘in hun macht krijgen’ maar over ‘in krijgsgevangenschap brengen’. Ook noemt Paulus de slachtoffers geen ‘vrouwen’ maar….
Het verkleinwoord voor vrouwen valt op. Het komt alleen hier voor in het NT. Bij “vrouwtjes” hebben we uiteraard niet te denken aan een klein postuur van de betrokken dames maar bedoelt het minachting uit te drukken. Het is ook niet Paulus die laatdunkend over de vrouwen spreekt, de indringers doen dat. Hebben zij vrouwen ervan overtuigd dat hun positie in de huizen minderwaardig is, en onder dat voorwendsel hen meegenomen?
Wat volgt is een beschrijving van deze “vrouwtjes” die meegenomen zijn in krijgsgevangenschap. Het eerste is dat ze beladen zijn met zonden en geleid worden door gevoelens. Het “en” kan hier het best verklarend worden opgevat. “… die beladen zijn met zonden, namelijk geleid worden door gevoelens…”. Niet gevoelens (emoties of begeerten) op zichzelf zijn zondig maar wel het daardoor geleid worden. Eenmaal op die weg worden zonden opgestapeld – er is geen einde aan de missers die daarvan het gevolg zijn. Gevoelens hebben controle nodig. Paulus beschrijft een vooral vrouwelijke valkuil omdat bij vrouwen gevoelens doorgaans meer op de voorgrond treden dan bij mannen. Hun meer ontwikkelde gevoelsleven is hun kracht (b.v. in de opvoeding van kleine kinderen) maar waar het leidinggeven betreft is het eerder een zwakte.
Het “altijd leren” zou in bijna elke andere context als positief worden beoordeeld. In de Joodse leefwereld die zowel Paulus’ als Timotheüs’ achtergrond vormde, wordt ‘lernen’ (leren, studeren) als zó belangrijk beschouwd, dat het zelfs daden van filantropie overtreft. De waarde van leren is dat men daardoor steeds meer van de waarheid gaat verstaan. Het “altijd leren” hier echter is een diskwalificatie aangezien het niet tot besef van waarheid leidt. Sterker nog: ze kunnen niet eens tot besef van waarheid komen.
De reden voor dit niet kunnen komen tot besef van waarheid, lazen we in de voorgaande zin: men wordt geleid door gevoelens. Waar gevoel en sentiment leidend worden, is men per definitie niet meer ontvankelijk voor de waarheid. De waarheid is (spreekwoordelijk) hard, en dat is maar goed ook. Want dat kwalificeert de waarheid als een rots waarop men kan staan en bouwen. Gevoel en sentiment daarentegen zijn zacht, kneedbaar en beweeglijk. Het woord ‘emotie’ is ook afgeleid van ‘motion’ dat beweging betekent (denk aan gemoedsbeweging). Gevoel en waarheid zijn onafhankelijk van elkaar. Feiten worden niet beïnvloed door gevoelens – ze staan er volstrekt los van. Met dit te onderkennen begint “besef van waarheid”.
De vrouwen die “altijd leren” zijn meegenomen uit hun huizen en daarmee niet langer primair moeder en vrouw, maar als “altijd lerend”. Misschien onder het voorwendsel van bevrijding, maar Paulus kwalificeert het als “in krijgsgevangenschap gebracht”. Want ze is terecht gekomen in een positie waar ze niet thuishoort en waar ook dingen van haar worden verwacht die niet bij haar passen en daarom knellen.
Vanaf vers 8 gaat de beschrijving niet meer over de vrouwen, maar over hen die de huizen binnendrongen. Want “dezen” in het Grieks is mannelijk, evenals het eerdere “zij die de huizen binnensluipen” (:6). Zoals de altijd lerende vrouwen niet tot besef van de waarheid kunnen komen, zo weerstaan de indringers de waarheid. Zoals de Egyptische magiërs Mozes weerstonden door met hun trucs en magie hem te imiteren, zo weerstaat de beweging van de huizen-indringers de waarheid.
Met de bovenstaande analyse van de tekst kunnen we nu het beeld wat scherper gaan stellen. De gangbare pogingen van uitleggers om 3:6 en 7 kerkhistorisch op te vatten doen m.i. geen recht aan de context waarin Paulus dit neerzet. De context impliceert dat het gaat over een karakteristieke beweging in de christenheid in haar eindfase. Waarbij ik in deze blog stilzwijgend er vanuit ga dat wij ons (nu bijna twee millennia na Christus’ heengaan) in die eindfase bevinden. Laat ik het profiel van de beweging zoals boven besproken, puntsgewijs samenvatten:
Ik ken slechts één beweging uit de laatste eeuw die aan dit profiel in alle opzichten beantwoordt en dat is het feminisme. Een beweging die…
In plaats van een uitleg die steun zoekt in vage, buiten-bijbelse verwijzingen in het verleden, komen we door nauwkeurig de tekst te volgen, m.i. uit bij één van de meest karakteristieke bewegingen van de afgelopen honderd jaar! En wel precies daar, waar we dat mochten verwachten: in ‘het christelijke westen’ waar men het spoor der waarheid bijster is geraakt. Zodat Paulus’ beschrijving in 2Timotheüs 3:6 en 7 als een puzzelstuk past: qua tijd (“laatste dagen”) alsook qua plaats (> de christelijke wereld). Zonder het woord feminisme te (hoeven) noemen, herkennen we haar eigenschappen in Paulus’ treffende beschrijving!